Wij moeten de zwakke eurolanden helpen
Twaalf maanden geleden leek het nog ondenkbaar dat een EU-lidstaat in een staatsschuldencrisis zou belanden. Toch behoort dit nu tot de mogelijkheden. En als één land door een crisis wordt getroffen, zal dit vrijwel zeker tot een golf van crises leiden en de EU, en vooral de eurozone, in beroering brengen. Sommige leden van de eurozone – Italië en Spanje – zijn kwetsbaar omdat ze in de loop der jaren aan concurrentievermogen hebben verloren. Beleggers betwijfelen of ze dit wel weer zullen kunnen herwinnen. Andere leden – Oostenrijk en België – hebben een onevenredig grote banksector en/of banken met enorme vorderingen op crisisgebieden als Oost-Europa. De spanningen binnen de eurozone blijken duidelijk op de markt van staatsobligaties. Een jaar geleden hadden alle eurolanden vergelijkbare financieringskosten. Maar inmiddels is er een groeiende kloof tussen de rente op Duitse staatsobligaties en die van de leden van de eurozone die het moeilijk hebben. Zo betalen de Griekse en Ierse overheid nu 2,5 procentpunt meer dan de Duitse regering om geld te lenen. Deze tendens is deels van tijdelijke aard. In tijden van financiële nood zoeken beleggers de veiligste belegging en dus storten ze zich op Duitse obligaties. Maar de groeiende bandbreedte bewijst ook dat beleggers zich zorgen maken over de solvabiliteit van een aantal lidstaten en mogelijk zelfs ook over hun blijvende lidmaatschap van de euro. Eén mogelijke stap zou kunnen zijn dat de overheden, in plaats van hun eigen nationale obligaties, gezamenlijke eurozone-obligaties uitgeven. Aanvankelijk zouden deze eurozone-obligaties geen vervanging, maar een aanvulling op de staatsobligaties van de individuele lidstaten zijn. De ministers van Financiën van de eurozone zouden het eens moeten worden over de verdeling van de schuldenlast onder de lidstaten. Na verloop van tijd zouden de nationale obligaties geheel door eurozone-obligaties worden vervangen. De integratie van de markt voor staatsobligaties in de eurozone zou bijdragen tot een oplossing van het liquiditeitsprobleem van de kleinere financiële markten in de eurozone. En voor de meeste landen in de eurozone zou het de financieringskosten verlagen. Maar er zijn obstakels. Een belangrijk obstakel is dat de Duitse en Nederlandse financieringskosten zullen stijgen als ze hun fiscale geloofwaardigheid met de rest van de eurozone zouden delen. Het zou voor de regeringen van deze landen weleens moeilijk kunnen zijn hun belastingbetalers te overtuigen dat ze moeten meebetalen aan de fouten van andere landen. Het verzet van de Duitse en Nederlandse regering tegen een bundeling van de obligatie-uitgifte is echter kortzichtig. Het nalaten van deze burenhulp zou voor Europa veel duurder uitvallen. Berlijn en Den Haag vergissen zich als ze denken dat een begrotingscrisis in een lidstaat een louterende ervaring zou zijn en dat andere landen hieruit lering zouden trekken. Ten eerste zou één staatsschuld-crisis vrijwel zeker tot nieuwe leiden, want beleggers zullen snel hun aandacht naar de volgende zwakke schakel verleggen. De directe reddingskosten zouden bij Ierland of Griekenland nog wel overkomelijk kunnen zijn, maar bij grote lidstaten zoals Spanje of Italië zouden ze een veel groter probleem vormen. Ten tweede zouden er voor Duitsland en Nederland indirecte kosten verbonden zijn aan een begrotingscrisis (en vervolgens economische crisis) in de buurlanden. Beide economieën zijn sterk afhankelijk van export naar de rest van de eurozone. De Nederlandse en Duitse export dalen nu al snel. Het laatste waaraan deze twee landen behoefte hebben is een verdere instorting van de buitenlandse vraag. Ten derde is er een worstcasescenario. Als Italië of Spanje de verplichtingen op hun staatsschuld niet meer zouden nakomen, zouden de gevolgen voor de eurozone weleens ingrijpend kunnen zijn en tot uiteenvallen kunnen leiden. Voor grote, starre economieën is het verre van duidelijk dat een failliet binnen de muntunie aannemelijker is dan een failliet en de keuze om eruit te stappen. Een lidstaat die zijn verplichtingen niet meer kan nakomen, zou kunnen besluiten de eurozone te verlaten en te devalueren. Dat zou in elk geval helpen het concurrentievermogen te herstellen en de economie weer te laten groeien. Export-afhankelijke economieen als Duitsland en Nederland kunnen zich niet veroorloven al te veel vertrouwen in een dergelijke uitkomst te hebben. Het Duitse en het Nederlandse bedrijfsleven hebben jarenlang op de kosten bespaard. Het resultaat is een verbeterde concurrentiepositie ten opzichte van de rest van de eurozone. Als de eurozone uiteen zou vallen, zouden Duitsland en Nederland te maken krijgen met een enorme opwaardering en bijna van de ene dag op de andere het moeizaam verworven concurrentievermogen verspelen. Een uitgifte van eurozone-obligaties kan zo’n worstcasescenario helpen voorkomen. En dit zou niet inhouden dat de Duitsers en de Nederlanders hun eigen belangen ten bate van Europa zouden opofferen. Landen die niet alleen voor hun export, maar ook politiek zo afhankelijk van de EU zijn als Duitsland en Nederland kunnen zich niet veroorloven blasé te doen over economische crises in hun buurlanden.